Gitzwarte nacht

 

Gitzwarte nacht, honderden ogen kijken me aan. Ik lig wakker, kan niet slapen, mijn geest geeft geen rust; vind geen rust voordat ik de woorden die in mijn hersenpan ronddwalen heb opgeschreven. Opvallend nauw houden ze me in de gaten, de ogen houden de wacht. Steeds weer kijken ze mij aan. Indringend, ja indringers zijn het! Ze laten me niet met rust. Ze spannen samen met de dwalende woorden. Waarom? Hoezo? Wat heb ik misdaan? Wat mankeert eraan dat ik steeds weer niet slapen kan? Nacht in nacht uit lig ik wakker, het gaat maar door en door. Ten einde raad ben ik niet. Nee, ik laat mij niet onder krijgen door die indringende ogen, door de schimmen op de muur die ze veroorzaken. En ook al ben ik bang voor de grote, donkere man met hoed, die steevast op mij afstevent; schreeuw ik als een klein, bang, kind alles bij elkaar, ik herpak me en lig verder wakker tot aan dageraad.

 

Loslaten, zou dat helpen? 

 

Maar wat moet ik dan loslaten? De schimmige ogen, de ronddwalende woorden, die grote, enge, donkere man? Zou hij mij iets willen vertellen? Heeft hij een boodschap voor me? Zal ik morgen eens vriendelijk vragen of hij het me vertellen wil? Zal ik hem laten weten dat hij Welkom is!? Dat mijn deur wagenwijd voor hem open staat, wat hij trouwens al ontdekt heeft, als hij maar zo aardig is om me te vertellen wat hij komt doen. 

 

Ik hoor de meeuwen krijsen.

 

Langzaamaan maakt de gitzwarte nacht plaats voor de dageraad. Nu is het alleen nog maar wachten totdat de eerste vogel begint te fluiten. Totdat ze allemaal wakker worden en tevoorschijn komen. Dan … ja dan begint voor mij de klaarlichte nacht-dag. Dan … ja dan is alles verdwenen wat me wakker hield en vind ik eindelijk rust én ruimte ... en dommel ik in slaap.

 

Den Haag september 2021